Daar werd ik geschoold en gevormd in de creatief-procestheorie. In de brochure ‘Omtrent Middeloo’, in 1987 uitgegeven ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan, werd dit als volgt omschreven: “leren en menselijke ontwikkeling is te begrijpen en te benoemen als het zich voltrekken van creatieve processen. De grootste belemmering bij het tot stand komen van creatieve processen is normativiteit, de grootste belemmering bij het verlenen van hulp is de normativiteit van de helper. Creatieve processen voltrekken zich bij uitstek in situaties waarin met grenzen geëxperimenteerd kan worden, omdat het maar ‘alsof’-situaties zijn. […]” Geheel in lijn hiermee studeerde ik af met een scriptie, waarin ik mijn eerste ervaringen als groepswerker in de kinder- en jeugdpsychiatrie analyseerde, met de cryptische titel: ‘Het kan hier ook heel leuk zijn maar waarom?’
Ik moest hieraan terugdenken toen ik las dat de Tweede Kamer onlangs een motie heeft aangenomen die de regering vraagt te onderzoeken of, en zo ja hoe een ‘formeel steunpersoon’ het beste verankerd kan worden in de jeugdwet. De achtergrond hiervan is “om bij te dragen aan de bewustwording bij gemeenten dat informele steun voor jongeren een belangrijke beschermende factor kan zijn” (Mentoren en maatjes voor jongeren. Sterke kanten en uitdagingen bij informele steun, Nederlands Jeugd Instituut 2021).
Ik concludeer hieruit dat iets wat in mijn ogen vanzelfsprekend is of zou moeten zijn, blijkbaar verankerd moet worden in landelijke wetgeving om gemeenten te stimuleren (of op te leggen?) dat het (extra) ondersteunen van jongeren deel uitmaakt van het jeugdhulp beleid.
Nu weten we inmiddels wel dat de rechten van jeugdigen, zoals deze zijn vastgelegd in internationale verdragen, niet altijd leidend zijn in het jeugdbeleid. Bovendien, één van de meest complexe begrippen uit het Kinderrechtenverdrag is het begrip ‘belang van het kind’. Tegelijkertijd is het één van de meest essentiële basisprincipes van het verdrag. In artikel 3 van het verdrag staat immers dat bij alle maatregelen die kinderen betreffen, het belang van het kind voorop moet staan.
Daarnaast weten we nu ook dat in Nederland de systeemwereld voor kwetsbare gezinnen en jeugdigen bepalend is en niet hun leefwereld. Een teken aan de wand is dat het verband tussen de toeslagenaffaire en de parallelle toename van uithuisplaatsingen van jeugdigen nu verder moet worden uitgezocht.
We zijn dus ergens de weg kwijtgeraakt. We weten niet meer hoe we het gewone leven weer moeten herstellen. We proberen oplossingen te vinden in en voor de systeemwereld daar waar vanuit de leefwereld wordt gehunkerd naar perspectief. En we slagen er maar niet in om de leefwereld centraal te stellen in al onze voorstellen.
Een belangrijke oorzaak hiervoor is m.i. het tijdgewricht waar we in leven. Er is veel onzekerheid over veel wat ons aangaat. De filosofe Joke Hermsen schrijft in haar essay Kairos dat we in een tijdperk zijn beland waarin we niet meer de juiste maat weten te bepalen. We overstijgen in dit tijdperk het bekende en voorspelbare en moeten ons overgeven aan het onverwachte en onberekenbare van een nieuw begin.
Vanuit dit perspectief moeten we wellicht eerst maar eens experimenteren in ‘alsof’ situaties waar we onze creativiteit in kwijt kunnen zodat we het gewone leven weer kunnen herstellen. In het leven van kwetsbare gezinnen en jeugdigen betekent dit dat we gaan denken en handelen alsof het onszelf betreft.
Dat brengt mij weer terug naar mijn eerste stappen in de jeugdzorg. Bij mijn afscheid uit de kinder- en jeugdpsychiatrie in 1979 kreeg ik van mijn collega’s Het herstel van het gewone leven van W. ter Horst, adjunct-directeur van de Heldringstichtingen in Zetten en hoogleraar orthopedagogiek in Leiden. In dit boekwerkje stelt hij vanuit alledaagse vragen vast wie wat kan bijdragen aan het opvoeden van onze kinderen, analoog aan de (later veel gebruikte) opvatting ‘it takes a village to raise a child’.
Maar de vraag blijft wie er van het kind houdt. Het eerste hoofdstuk heeft als titel ‘heeft het kind wel opvoeders?’ Daarin stelt hij dat deze vreemde vraag helaas moet worden gesteld: wie is het die zich belangeloos voor dit kind inzet? Wie is blij met dit kind? Wie lijdt als het kind lijdt? Wie ligt ‘s nachts wakker als er moeilijkheden zijn? Wie zou zich onmiddellijk willen opofferen als dat nodig mocht zijn? Kortom: wie ontfermt zich over dit kind?
De antwoorden op deze en andere vragen moeten van onderop worden geformuleerd. De belangrijkste aanbeveling van Ter Horst -het leidmotief in mijn werk sinds mijn afstuderen- is dat de praktische weg wordt gevolgd; “want tenslotte moet het herstel van het gewone leven in het gewone leven zelf plaatsvinden”. En dan hoeven daar wat mij betreft geen moties over worden ingediend.
Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel of wilt u hierover met mij sparren? Neem dan vrijblijvend contact op.
Rudy Bonnet
Senior-Adviseur Stade Advies, projectleider en onderzoeker
Email: r.bonnet@stade.nl
Tel: 06 51 74 97 12